
Om verschillende plagen te bestrijden worden natuurlijke vijanden in gewassen uitgezet. Natuurlijke vijanden kunnen de plaag prederen of parasiteren; hieronder zijn er een aantal omschreven. Voor meer informatie en/of advies kunt u contact opnemen met een van onze adviseurs.
De roofmijt Neoseiulus cucumeris is de natuurlijke vijand van trips. Cucumeris predeert net uitkomende eieren en het eerste larvenstadium van verschillende tripssoorten. Daarnaast kunnen deze roofmijten overleven op verschillende mijtensoorten (zoals aardbeienmijt en begoniamijt), honingdauw en stuifmeel.
De roofmijt Neoseiulus californicus is de natuurlijke vijand van spint en andere mijten. Californicus predeert alle stadia van spint; en kan ook overleven op stuifmeel.
Deze roofmijt wordt ingezet voor de bestrijding van larven van diverse tripssoorten, de eieren en larven van wittevlieg. Bovendien predeert Swirskii verschillende mijtensoorten.
Deze roofmijt predeert de eerste twee larvenstadia van verschillende tripssoorten. Daarnaast wordt Limonicus ingezet tegen de eieren en alle larvenstadia van wittevlieg. Limonica heeft een neveneffect op spint en weekhuidmijten, en eet stuifmeel.
Deze roofmijt predeert alle stadia van verschillende spintsoorten. De Phytoseiulus leeft uitsluitend van spint.
De roofmijt Transeius montdorensis wordt ingezet voor de bestrijding van trips en wittevlieg. Montdorensis predeert het eerste en tweede stadium van meerdere tripssoorten; en de eieren en larven van wittevlieg. Bovendien kan Montdorensis overleven op spint en weekhuidmijten.
Deze roofwants predeert de larven en adulten van verschillende tripssoorten. Wanneer er geen tripsen aanwezig zijn, kan Orius overleven op bladluizen, spint, vlindereieren en stuifmeel.
De roofwants Macrolophus heeft meerdere prooien; en kan tevens op plantensappen overleven. Macrolophus heeft ruim de tijd nodig om voldoende aanwezig te zijn in het gewas.
Deze galmug wordt ingezet voor de bestrijding tegen vele soorten bladluizen. Aphidoletes wordt aangetrokken door de geur van honingdauw; en legt de eieren bij de bladluiskolonie. De larven prikken de bladluizen aan, waardoor ze verlammen, en zuigen deze leeg.
De sluipwesp Aphidius colemani legt eieren in bepaalde bladluissoorten. De geparasiteerde bladluis vormt een mummie. Na twee weken komt de volwassen sluipwesp via een rond gaatje uit de mummie.
Net als de Aphidius colemani, parasiteert de sluipwesp Aphidius ervi bepaalde soorten bladluizen. De Ervi parasiteert echter andere bladluissoorten dan Colemani.
De Adalia bipunctata is het tweestippelig lieveheersbeestje, oftewel een roofkever. Het tweestippelig lieveheersbeestje kan ontzettend veel bladluizen eten, en zo een haard onderdrukken.
Echter, is het moeilijk voor het tweestippelig lieveheersbeestje om zichzelf te handhaven bij een beginnende luizenplaag. In dat geval kan beter het veertienstippelig lieveheersbeestje (Propylea quatuordecimpunctata) worden ingezet.
Deze gaasvlieg wordt ingezet voor de biologische bestrijding van bladluizen. Chrysoperla predeert ook wolluis, trips en eieren van motten.
De Episyrphus balteatus is een dubbelbandzweefvlieg. De larven van deze zweefvlieg eten bladluizen volledig op. De larve kan gedurende haar leven 300-500 bladluizen consumeren. De poppen van Episyrphus zijn druppelvormig en zitten op het blad (zie bovenstaande afbeelding).